Dit verhaal is geschreven door Nadia Blonk toen ze 11 jaar was. Ze woonde op het schip Princess. Doordeweeks ging ze naar het schippersinternaat in Krimpen aan den IJssel. Haar ouders voeren met hun binnenvaartschip van Nederland naar Duitsland.
In het weekend en in de vakanties was ze aan boord. Sommige weekenden moest ze een eind rijden om weer thuis te zijn, want een schip vaart altijd heen en weer.
Als het vakantie was gingen ze met hun schip naar een mooi plekje. Het leukst waren de zomervakanties. Dan lagen ze met een aantal andere schepen in een zandgat en gingen ze waterskiën en zwemmen. Maar er was een keer geweest dat de zomervakantie niet zo leuk was. Luister maar.
We lagen in Duitsland met ons schip. Het was zomer en heel warm. Het was zondag. We zouden de andere dag lossen. Daarom lagen we vast onder de kraan die ons zou lossen.
‘s Avonds zat ik met mijn vader en moeder en zus aan tafel een spelletje te doen. Mijn jongste broertje kon niet slapen, omdat het zo warm was. Hij keek toe. Het was heel gezellig. Maar opeens werd het donker. En het begon heel hard te waaien. Papa rende naar boven. Hij is altijd bang dat de luiken wegwaaien. Mijn moeder en mijn zus en ik deden snel alle ramen dicht. Het was raar, je voelde dat het spannend was. We hoorden een hels kabaal. Mijn vader begon te schreeuwen: ‘De kraan!’
Wij snapten niet wat er aan de hand was. Maar merkten wel dat er ergs gebeurde. Mijn moeder riep dat we op het trapje voor de deur ten zitten. Dan konden we weg als het nodig was. Vlug ging ze mijn andere broertje uit bed halen. Die was slaperig en sliep gewoon door alles heen!
We zaten dicht tegen elkaar aan. Met onze handen tussen onze benen. Toen dacht ik ineens aan mijn konijn. Stampertje. Die zat nog in zijn hok in de kamer. Ik wilde wegrennen om hem te halen, maar mama hield me tegen. Ik werd boos en beet op mijn lip.
Ineens toen hoorden we een enorme dreun en het schip ging heen en weer. In de woning hoorden we glasgerinkel. Boven in de stuurhut gingen alarmen af. Toen was het voorbij. Mijn moeder legde mijn broertje weer terug in bed. Die had echt niks gemerkt. We mochten niet naar de kamer, want daar lag overal glas. We mochten wel in de stuurhut komen kijken wat er gebeurd was. Ik kon het niet geloven.
Voor op ons schip lag de kraan die op de kant stond. Die was omgewaaid! Het hele voorschip was kapot. Ik vond het heel erg en moest bijna huilen. Mijn moeder zei dat het niet leuk was, maar dat alles weer te maken was. En dat het veel erger zou zijn als de kraan achterop was gevallen. Dan was hij boven op ons gevallen!
De volgende dag kwamen er allemaal mensen kijken. We kwamen in de krant en op de televisie. Ook was er een minister aan boord geweest. Nu konden we niet naar ons vakantieplekje. Het schip moest gerepareerd worden en heeft tien weken op de naar de werf gelegen. Gelukkig was het een warme zomer met twee hittegolven! Mama is bijna elke dag met ons naar de Oude Maas gegaan, daar konden we zwemmen. En we hebben toch nog een week kunnen waterskiën.
Je snapt dat als de lucht betrekt en een vreemde kleur krijgt, we kijken of er geen kraan in de buurt staat.
Het was heel gezellig. Maar opeens werd het donker. En het begon heel hard te waaien.
Papa rende naar boven. Hij is altijd bang dat de luiken wegwaaien. Mijn moeder en mijn zus en ik deden snel alle ramen dicht. Het was raar, je voelde dat het spannend was. We hoorden een hels kabaal. Mijn vader begon te schreeuwen: ‘De kraan!’
Wij snapten niet wat er aan de hand was. Maar merkten wel dat er ergs gebeurde. Mijn moeder riep dat we op het trapje voor de deur ten zitten. Dan konden we weg als het nodig was. Vlug ging ze mijn andere broertje uit bed halen. Die was slaperig en sliep gewoon door alles heen!
We zaten dicht tegen elkaar aan. Met onze handen tussen onze benen. Toen dacht ik ineens aan mijn konijn. Stampertje. Die zat nog in zijn hok in de kamer. Ik wilde wegrennen om hem te halen, maar mama hield me tegen. Ik werd boos en beet op mijn lip.
Ineens toen hoorden we een enorme dreun en het schip ging heen en weer. In de woning hoorden we glasgerinkel. Boven in de stuurhut gingen alarmen af. Toen was het voorbij. Mijn moeder legde mijn broertje weer terug in bed. Die had echt niks gemerkt. We mochten niet naar de kamer, want daar lag overal glas. We mochten wel in de stuurhut komen kijken wat er gebeurd was. Ik kon het niet geloven.
Voor op ons schip lag de kraan die op de kant stond. Die was omgewaaid! Het hele voorschip was kapot. Ik vond het heel erg en moest bijna huilen. Mijn moeder zei dat het niet leuk was, maar dat alles weer te maken was. En dat het veel erger zou zijn als de kraan achterop was gevallen. Dan was hij boven op ons gevallen!
De volgende dag kwamen er allemaal mensen kijken. We kwamen in de krant en op de televisie. Ook was er een minister aan boord geweest. Nu konden we niet naar ons vakantieplekje. Het schip moest gerepareerd worden en heeft tien weken op de naar de werf gelegen.
Gelukkig was het een warme zomer met twee hittegolven! Mama is bijna elke dag met ons naar de Oude Maas gegaan, daar konden we zwemmen. En we hebben toch nog een week kunnen waterskiën.
Je snapt dat als de lucht betrekt en een vreemde kleur krijgt, we kijken of er geen kraan in de buurt staat.
De tekening is gemaakt door Melanie van Gils (10 jaar). Zij woont ook op een binnenvaartschip.