Het begon allemaal in november, toen de blaadjes vielen en het bos langzaam bevroor.
Vader Worm groef diepe gangen onder de Oude Beuk, hij versleepte bergen aarde, hij hakte mooie slaapkamertjes in de taaie wortels. Tot de voordeurbel door het hele huis te horen was.
Mopperend kwam hij overeind. ‘Ga jij maar even,’ zei hij tegen Wormpje.
‘Ja, leuk,’ zei ze en ze hopte door de lange gang naar boven.
‘Wat doe je nu?’ vroeg Moeder Worm. ‘Je stuurt dat kind toch niet alléén?’
Vader Worm gooide zijn hakbijl neer en haastte zich achter Wormpje aan. En dat was maar goed ook. Wormpje deed de zware houten voordeur open.
‘Dag meneer,’ zei ze beleefd tegen een dikke vogel die opfladderde.
‘Doe dicht!’ schreeuwde Vader Worm. ‘Het is een Merel!’
Meteen stond Wormpje stokstijf van schrik.
‘Maar meneer…’ De Merel wees naar zijn grote zwarte tas.
Het was de postbodetas van de Sprinkhaan! Vader Worm worstelde zich naar voren.
‘Dicht!’ brulde hij weer. ‘Hij komt ons opeten!’
‘Maar meneer…’
De Merel zwaaide met een bosje herfstbladeren. ‘Ik ben hierboven in de Beukenstam komen wonen en ik ben de nieuwe…’
‘Dicht!’ hijgde Vader Worm en hij gaf de deur een enorme zet.

Vanaf dat moment werkte Vader Worm als een paard om alles in orde te krijgen. Hij spijkerde de deur hermetisch dicht en iedereen kreeg huisarrest. Toen de bel opnieuw ging, sloeg hij deze zorgvuldig kapot. De volgende dag was alles al zover. Hun onderkomen voor de Diepe Slaap was gereed.
‘Nu is er nog één ding wat ik moet doen,’ zei hij. ‘Met die Merel als buurman kunnen we hier onmogelijk blijven.We schrijven een brief aan onze Verre Verwanten of we welkom zijn.’
‘Goed idee,’ zei Moeder Worm met een zucht. ‘Maar hebben we nog wel een postbode in het bos?’
Vader Worm kreeg het meteen te kwaad toen hij aan de Sprinkhaan dacht. Meer dan veertig jaar trouwe dienst. Zijn knokige knieën konden hem de laatste maanden nauwelijks meer dragen, maar toch bezorgde hij alles nog persoonlijk. Ieder pakje, iedere brief. Waar dan ook in het bos. Niks was hem teveel. En nu… Vader Worm dacht aan de Merel en werd misselijk.
‘Des te meer reden om te verhuizen,’ zei hij.

Die middag ging de voordeur voor de laatste keer open. Met kloppend hart snelde Vader Worm naar de brievenbus. Dat was best spannend, want hij moest langs het nieuwe huis van de Merel. Terwijl hij om de Beukenstam kronkelde, gluurde hij toch snel even naar binnen. Het zag er warm uit. Rode gordijnen, oranje stoelen. Een grote zwarte tas stond op tafel.
‘Rotzak!’ schold Vader Worm. Gelukkig was de Merel niet thuis, misschien had hij hem anders wel aangevlogen. Hij… Hij dacht aan de scherpe snavel van de Merel.
‘Wegwezen,’ zei hij zacht.


De rode brievenbus stond naast de Grote Den alsof er niks gebeurd was. Vader Worm rekte zich uit en gooide de brief in de gleuf. Aan de plof te horen was de bus verder leeg. Dat zou betekenen dat er een nieuwe postbode in het bos was. Vader Worm voelde zich wel een beetje schuldig tegenover de oude Sprinkhaan, maar hij was er stiekem blij om. Met een beetje geluk was de brief nog voor februari bij hun Verre Verwanten. De hele terugweg bleef hij op zijn hoede voor de Merel. Uit de schoorsteen op de Beukenstam kwam rook. Vader Worm drukte zich dicht tegen de koude grond en gleed er muisstil langs. Thuis spijkerde hij de voordeur zorgvuldig dicht, wenste iedereen een winters welterusten en kroop tegen Moeder Worm aan. Hij had alles gedaan wat hij kon.

De eerste weken sliep hij ongestoord. Hun winterhuis had precies de juiste temperatuur en zijn eigen gesnurk klonk hem als muziek in de oren. Alles was zoals het hoorde. Tot een onaangenaam geklop zijn dromen binnensloop. Eerst was het alleen een verre echo, die dwars door een heerlijk wormenfeestje klopte. Daarna werd een diepe droom vol dode blaadjes en sappige stengeltjes wreed onderbroken (net op het moment dat hij aan een beukenblad wilde beginnen). Vader Worm schoot rechtop in bed. Wat een rotstreek. Het was die ellendeling van de Beukenstam natuurlijk!
Vanaf dat moment deed hij geen oog meer dicht. Hij stelde zich voor hoe die akelige Merel op hun deur stond in te hakken. Nog even en hij beukte zich een weg naar binnen! Vader Worm stond kreunend op, verliet zijn warme hol en sleepte zich door de gang naar boven. Hij timmerde extra planken tegen de binnenkant van de deur en sleepte een rij meubels naar de gang om de boel te stutten.
‘Wat doe je toch allemaal?’ mompelde Moeder Worm, toen hij zich bibberend tegen haar aannestelde.
‘Niks,’ zei Vader Worm. Hij probeerde in slaap te komen. Hij draaide op zijn zij. Hij kroop diep onder de dekens. Hij dronk een bekertje regenwater.
Niets hielp. De Merel zat in zijn hoofd en bleef daar.

De Kerst kwam en ging en het geklop werd er niet minder op. Iedere keer als Vader Worm van uitputting bijna in slaap viel, startte het geroffel op de deur opnieuw. Hij dacht aan de Merel. Hij dacht aan de Sprinkhaan. Hij dacht aan zijn gezin. Hij dacht aan de brief aan hun Verre Verwanten en nam een besluit. Zodra ze antwoord kregen, vertrokken ze. Diepe Slaap of niet. Het had helemaal geen zin om hier tot de lente te blijven. Die Merel wist van geen ophouden. Je kon erop rekenen dat hij met zijn scherpe snavel klaar zou staan, de eerste de beste keer dat er iemand zijn kop boven de grond stak.

Oudjaar diende zich aan met een vaag gerommel van vuurwerk. Daar had Vader Worm weleens over gehoord. Alle dieren in het bos kwamen dan om twaalf uur naar buiten. Hij begon weer te piekeren. Als er nu eens helemaal geen postbode meer in het bos was? Dan werd hun brief niet bezorgd. En dan konden ze niet weg in de lente. En dan…
Hij gooide de dekens van zich af. Als hij nu naar buiten ging, trof hij de vrouw van de Sprinkhaan misschien wel. Dan kon hij het aan haar vragen.
‘Ik doe het,’ zei hij tegen zichzelf, voor hij zich kon bedenken. Het was inmiddels half twaalf. Die Merel was een gewoontedier. Tot nu toe had hij nog nooit ’s avonds laat aangeklopt, dus het kon best. Hij kroop uit bed en begon de meubels een voor een opzij te schuiven.
Tien voor twaalf. Hij trok de spijkers uit de planken.
Drie voor twaalf. Hij opende de voordeur op een kier. De koude lucht stroomde de gang in, maar hij merkte het niet. Wat was het mooi in het bos! Alles was wit en er hingen ijspegels aan de donkere blaadjes van de hulst. Af en toe knalde er iets in de verte. Aan de overkant van het pad stond de Vos. En het Hert.
‘Ooohhh,’ zei Vader Worm zacht, toen een vuurpot begon te spetteren. Rode ballen, blauwe ballen, groene ballen. Het was prachtig. Hij vergat dat er ook Merels op de wereld waren, stapte naar voren en giechelde toen hij wegzakte in de koude sneeuw.

De kerkklok aan de rand van het bos begon te luiden. Bij de twaalfde slag barstte het los. Alles knalde, siste en plofte. Gouden ballen, gillende pijlen.
‘Hé Worm, ben je nog op?’ toeterde een stem in zijn oor. ‘Gelukkig nieuwjaar!’
Vader Worm draaide zich om alsof er een snavel naar hem gehapt had.
‘Spr… spinkhaan!’ stamelde hij. ‘Leef je nog?’
‘Wat dacht je dan?’ riep de Sprinkhaan beledigd. ‘Dat ik mijn oude knieën achterna zou gaan?’
‘Maar de Merel… ’
‘Precies!’ riep de Sprinkhaan. ‘Die ellendige Merel. Je hebt het zeker wel gehoord, hè? Hij kwam nog niet naar het bos, of ze wisten niet hoe snel ze me moesten afdanken. Alleen maar omdat die vent vléúgels heeft! Is het dan zo raar dat hij de post drie keer zo snel bezorgt? Is het dan zo raar dat…’
Hij stopte midden in zijn zin en keek achter Vader Worm.
‘Hé, Worm! Gelukkig nieuwjaar!’ klonk de stem van de Merel. ‘Niet weggaan, hoor! Ik heb post voor je. Al weken!’

‘Al weken?’ prevelde de Sprinkhaan. ‘Dat moesten ze op het postkantoor weten!’ Hij draaide zich om en haastte zich weg.
Vader Worm kon geen woord uitbrengen. De Merel fladderde om de Beukenstam en kwam terug met zijn postbodetas. ‘Waar zat je nou al die tijd?’
‘Uhmm… nergens,’ zei Vader Worm. Hij vergat om bang te zijn toen hij de brief aanpakte. Achter hem boorde een vuurpijl zich sissend in de sneeuw.
‘Nou, dan ga ik maar eens slapen,’ mompelde hij en sloeg de deur achter zich dicht.


Een verhaal van Anneke Wiltink

Illustratie: Marjolein Verbruggen, inzending Art Award 2008
Uit: BoekieBoekie 69, Winterboek