Snelle Piet en Domme Jan zijn tweelingbroers en wonen al éénendertig jaar bij hun ouders. Ze zijn onafscheidelijk en hebben nog geen dag of nacht zonder elkaar doorgebracht. Ze gingen samen naar de crèche, de kleuterschool, de basisschool, naar voetbal, enzovoort.

Ze werken nu allebei bij dezelfde supermarkt bij de beveiliging. Ze vullen elkaar goed aan. Als Domme Jan ziet dat een klant iets meeneemt zonder te betalen, gromt hij zachtjes. Snelle Piet weet dat hij dan in actie moet komen.
Ze zijn een gouden duo. Als zij bij de deur staan, wordt er niets maar dan ook niets gestolen. Ze zijn heel gelukkig.

Tot op een dag hun ouders besluiten te verhuizen. Ze zijn oud en willen weg uit het drukke centrum. Ze hebben een mooi flatje in een buitenwijk gevonden. Snelle Piet bedenkt zich geen minuut en zegt: ‘Ik ga niet mee. Hier gaat alles lekker snel.
Een buitenwijk is niets voor mij. En jij blijft bij mij,’ zegt hij tegen Domme Jan.
‘Beter één goede vriend in het centrum, dan negen nergens anders.’
Domme Jan houdt niet van veranderingen en weet niet wat hij moet zeggen. Het enige dat in hem opkomt, zijn de stopwoordjes ‘juist ja’.
Hij schrikt van zijn eigen woorden, want hij heeft het goed bij z’n ouders.

Snelle Piet is zijn broer, en ook zijn beste vriend, maar Domme Jan kan hem maar met moeite bijhouden. Als hij thuis is, hoeft hij niets. Zijn moeder doet alles voor hem. Domme Jan slikt. Er zit een brok in z’n keel en er vliegen vragen door zijn hoofd. Moet hij dan straks voor zichzelf zorgen?
Blijft hij dan samen met Snelle Piet in dit huis of gaan zij ook verhuizen? Kunnen ze straks alles wel betalen?
Maar zijn ouders en Snelle Piet hebben geen tijd voor vragen en antwoorden. Die hebben het te druk. Ze doen niets anders dan plannen maken en plannen uitvoeren.

Een paar weken later vertrekken de ouders. Ze zijn trots op hun beide zonen. ‘Fantastisch,’ zegt de vader.
‘Wat je zegt,’ zegt de moeder. ‘Wie had ooit gedacht, dat ze nog eens voor zichzelf gingen zorgen.’
Snelle Piet komt op het idee om in een auto te gaan wonen.
‘Dat is handig,’ zegt hij. ‘Als je bedenkt dat je iets nodig hebt, dan hoef je niet het huis uit, maar rijd je er zo naartoe.’
Domme Jan is het daar mee eens. Ook al begrijpt hij nog niet zo goed wat je zoal nodig zou kunnen hebben. Thuis was altijd alles.

‘Voor ons nieuwe leven hebben we een nieuwe naam nodig,’ zegt Snelle Piet.
‘Jij bent DeeJee. Dat zeg je sneller.
En ik ben EsPee. Dat klinkt sneller.’
‘Juist ja,’ zegt DeeJee. Al begrijpt niet waarom hij een nieuwe naam moet.
‘En dit is ons nieuwe huis.’
EsPee doet het voorportier open en duwt DeeJee naar binnen.
DeeJee spruttelt, hij heeft nog steeds veel vragen over zijn nieuwe leven. Hij wil graag weten wat hij moet doen.
Maar EsPee heeft nog steeds geen tijd voor vragen en antwoorden. Hij start de motor, geeft extra veel gas en rijdt met piepende banden weg.

Ze gaan naar het parkeerterrein van hun supermarkt. Daar mogen ze gratis parkeren van de baas.
EsPee zet de auto onder een lantarenpaal.
‘Zo heb je ’s nachts ook licht. En kun je bijvoorbeeld een boek lezen.’
‘Juist ja,’ zegt DeeJee. Ook al leest hij nooit een boek. Hij heeft een hekel aan lezen.
Daar krijgt hij hoofdpijn van. En vooral ’s nachts. Als het donker is, wil hij slapen en verder niets.
EsPee verslindt het ene boek na het andere. De achterbank van de auto lijkt wel een
bibliotheek. Stapels boeken liggen er. Alles wat zijn tweelingbroer weet, haalt hij uit boeken.
DeeJee wil niets weten. Dat wat je niet weet, kun je ook niet vergeten.

DeeJee houdt van doen en daar is hij erg goed in. Zo heel af en toe droomt hij van een goed idee.
Maar zodra hij dat idee in z’n slaap uitwerkt, wordt het een nachtmerrie. Sindsdien is hij bang voor zijn eigen ideeën.
EsPee wordt wakker van de zon, die schijnt net iets anders dan de lantarenpaal.
DeeJee ziet het verschil niet, hij heeft de hele nacht niet geslapen. Hij had het koud en durfde z’n broer niet wakker te maken.
De instructie van EsPee is: als je niet weet wat je moet doen, dan doe je mij na.
EsPee is altijd snel, hij heeft het nog niet bedacht of het is al gebeurd. Dus als hij aan slaap denkt, valt hij een minuut later in slaap.
Zo gaat het met alles. Als EsPee er al is, moet DeeJee nog vertrekken.

De eerste nacht in de auto is geen succes voor DeeJee. Hij ziet blauw van de kou.
EsPee rekt zich uit en geeuwt tevreden.
‘Zalig wat ’n huis.’
‘Juist ja,’ mompelt DeeJee.
EsPee kijkt z’n broer aan. ‘Als ik jou was zou ik wat rondjes lopen. Daar word je warm van en
knap van je op. Ik zal het ontbijt maken.’
Espee stapt uit en gaat naar de supermarkt.

Deejee doet wat z’n broer gezegd heeft en loopt rondjes op de parkeerplaats.
‘Wat doe jij?’ roept een jochie naar hem.
‘Ik loop mezelf warm.’
‘Als ik het koud heb, stook ik een vuurtje,’ zegt het jochie.
DeeJee moet even nadenken en krabbelt op z’n hoofd.

‘Wat een idee!’ roept hij terug. En loopt terug naar de auto.
‘Dat ik daar niet aan gedacht heb,’ mompelt DeeJee tegen zichzelf.
Hij draait zich om en roept: ‘Bedankt voor tip!’ Maar het jochie is al weg.
DeeJee besluit niets tegen EsPee te zeggen. Hij wil hem vanavond verrassen met een lekker warm vuurtje.
In de lunchpauze slaat hij een pallet in stukjes en drenkt het hout in spiritus.
Dat doet EsPee ook altijd als ze gaan barbecuen. Zo krijg je het vuur makkelijker aan.
De stukjes hout legt hij onder de auto. In het dashbordkastje verstopt hij twee zakjes chips en twee biertjes.

Hij wrijft in z’n handen van geluk en verheugt zich op een gezellig warm avondje in de auto.

Een verhaal van Jet Manrho
Een illustratie van Tanguy Dahmani (11 jaar)
Uit BoekieBoekie #89 De auto en wij zijn mooi