Mama was niet thuis die avond en papa had late dienst.
Of Mats het erg vond om even een uurtje met opa alleen te zijn?
Ze keken tv. Beter gezegd: Mats keek tv en opa lag in bed te doen alsof.
‘Ja ja,’ zei hij af en toe. En: ‘Zo zo.’ En: ‘Nou nou.’

Opa wilde niet dat Mats wist dat hij niet meer kon onthouden wie wie was en wat er eerder in de film was gebeurd.
Mats wist dat best, maar hij liet het niet merken. Wat hem betreft was opa nog gewoon de opa van vroeger.
De opa die boos werd als een aflevering stopte op een heel spannend moment.
Die ‘boe’ riep als de slechteriken wonnen.
Die zijn hand vasthield als je aan de muziek hoorde dat er iets engs ging gebeuren.
Dus pakte Mats opa’s hand vast als het spannend werd en riep verontwaardigd ‘boe’ als iemand iets gemeens deed.

Toen de film afgelopen was, liep Mats naar de keuken om een glas cola te halen.
‘Wil jij ook wat, opa?’
Geen antwoord.
‘Opa?’
‘Ja?’
‘Wil je ook iets drinken?’
‘Ben jij dat, Ans?’
Mats schonk wat melk in opa’s babybeker.
Met het glas cola in de ene en opa’s melk in de andere hand liep hij terug naar de kamer.
Opa nam een paar slokjes en zei: ‘Ik moest maar eens gaan.’
‘Waarheen dan?’ vroeg Mats.
‘Naar Ans,’ antwoordde opa. ‘Ze wacht op mij. Het is al donker. Straks wordt ze ongerust.’
Mats dacht aan wat mama altijd zei als opa het over naar huis gaan had.
Moest hij dat nu ook zeggen? Ans is dood. Je woont nu hier. Je kunt niet naar huis.
Mats oefende de woorden in zijn hoofd, maar het lukte hem niet ze naar buiten te laten komen.
Hij vroeg: ‘Wil je een koekje?’
Opa schudde zijn hoofd.
‘Ik wil naar Ans. Hoor je haar niet roepen?’
Nee, wilde Mats zeggen.
Maar toen hoorde hij oma’s stem.
‘Koos?’
Ze was het echt.
‘Koos, waar blijf je nou?’
Ze klonk net als vroeger.
‘Kom maar Koos, niet bang zijn. Het is hier prachtig.’
‘Ze roept me vanuit de hemel, hoor je wel?’
Mats knikte.
Mama geloofde niet in de hemel. Dood was dood, punt uit.
Papa hoopte dat hij een poes werd als hij doodging, dat hij het leven dan nog een keer over mocht doen als poes.

illustratie Lea Vervoort

Mats kon zich moeilijk voorstellen dat ergens hoog boven de wolken een plek was waar je naartoe ging als je dood was.
Want wat had de dood nog te betekenen als je daarna op een andere plaats gewoon verder leefde?
En dat hij later een poes zou worden, kon hij zich al helemaal niet voorstellen.
Oma’s stem zweeg. Het was doodstil in de kamer.
‘Ik kom,’ zei opa. ‘Nog even afscheid nemen.’
Alsof ze naar een film keken en aan de muziek hoorden dat het spannend werd, pakte opa Mats’ hand,
kneep er even in en zei: ‘Dan ga ik maar. Dag hoor.’
Toen liet hij zijn hoofd in de kussens zakken, sloot zijn ogen en slaakte een diepe zucht die eindigde in het niets.
‘Opa?’
Het bleef stil. Mats maakte zijn hand los uit die van opa, deed het grote licht in de kamer uit en ging naar bed.

De tijd verstreek, maar de slaap kwam niet.
Mats hoorde mama thuiskomen en even later papa.
Hun voetstappen op de trap en hun geluiden in de badkamer.
De deur van de slaapkamer die open- en dichtging.
De stilte van de nacht.
Vlak voor de zon opkwam, zag hij opa naar de hemel gaan.
Langs lichte flarden ochtendnevel zweefde hij langs de slapende huizen naar boven.
Oma’s vertrouwde stem dwarrelde langs de daken: ‘Lieve Koos, waar bleef je nou. Ik heb je zo gemist.’
Toen was hij bij de wolken en verdween.
Mats deed zijn ogen dicht.
De hemel bestond, dat wist hij nu zeker.
Maar op een andere manier dan hij altijd had gedacht.
Het was iets tussen opa en hem.

De volgende ochtend vroeg maakte mama hem wakker.
‘Opa is vannacht gestorven,’ zei ze. ‘Heel rustig, in zijn slaap.’
‘Vannacht?’ vroeg Mats.
Mama knikte.
‘Misschien is hij nu in de hemel,’ zei Mats.
‘Hij ligt nog gewoon in zijn eigen bed,’ zei mama. ‘Kom maar kijken.’
Mats stond naast opa’s bed. Samen met papa en mama.
Hij keek mama aan.
Wat moest hij zeggen?
‘Zeg maar: dag opa,’ zei ze.
Mats probeerde het, maar in plaats van woorden kwamen er tranen.
Opa was in de hemel, niet in zijn bed. Waarom begreep niemand dat?
‘Huil maar,’ zei mama en papa haalde twee zakdoeken. Een voor hem en een voor haar.

Na de begrafenis begon de zomer.
Ze gingen naar het strand en bleven het langst van iedereen.
‘Nu moesten we maar eens gaan,’ zei mama toen de zon onderging.
De zon kleurde de lucht rozerood. Het strand was breed en leeg. Het werd eb.
‘Wacht even,’ zei Mats. ‘Ik moet nog iets doen.’
Hij pakte zijn schep en rende ermee in de richting van de zee.
‘Heel even nog,’ riep mama hem na.
Vlak bij de zee zocht hij een mooi, glad stuk strand. Een stuk zonder schelpen, wrakhout en wier.
In de verte klopte papa de badlakens uit. Zou opa dat kunnen horen? Vast wel, zijn oren waren nog goed.
Zijn ogen trouwens ook. Hij kon tot op het laatst haast alles lezen zonder bril.
Mats keek omhoog. Er waren geen wolken en het zou uren duren voor de vloed kwam.
Hij greep zijn schep omgekeerd beet en begon met de steel in het zand te schrijven.
Grote letters, diep in het zand.

Toen hij bijna klaar was, riepen papa en mama dat hij moest komen.
Vlug zette hij een punt onder het uitroepteken.
‘Ik kom!’ riep hij en rende zo hard hij kon naar ze toe.

Een verhaal van Bette Westera
Illustratie: Lea Vervoort
Uit: BoekieBoekie 91 – Als ik later dood ben